Neoplatonisme

Met neoplatonisme wordt verwezen naar de periode van platonisme die volgde op de nieuwe impuls die de filosofische speculaties van Plotinus (204-269) eraan hadden gegeven. De neoplatonisten zelf beschouwden zichzelf gewoon als platonisten; het moderne onderscheid is gebaseerd op het oordeel dat hun filosofie genoeg unieke interpretaties van Plato bevatte om te spreken over een wezenlijk andere filosofie dan die waarover Plato schreef. De moderne betekenis van de term is die van een school voor religieuze en mystieke filosofie die vorm kreeg in de 3e eeuw na Christus, gesticht door Plotinus en gebaseerd op de leer van Plato.

Het neoplatonisme is een beweging die een grote, maar diffuse invloed heeft uitgeoefend.

De term neoplatonisme is in zwang geraakt in de 19e eeuw, en is betrekkelijk arbitrair. Er bestaat ook een midden-platonisme waarvoor hetzelfde geldt, een term die gebruikt wordt voor de filosofische activiteit van 130 v.Chr. tot aan het neoplatonisme. Men kan deze twee perioden ook als één geheel beschouwen, waarbinnen het werk van Plotinus dan het onbetwiste hoogtepunt is. Zijn filosofie is namelijk een levend geheel, gebaseerd op authentieke ervaring en intellectuele oorspronkelijkheid.
De filosofen na hem hielden zich vooral bezig met het dichtstoppen van gaten en het vastspijkeren van begrippen uit Plotinus' metafysica. Er is een duidelijke ontwikkeling te zien van Plotinus' levende filosofie naar de scholastische aanpak van de lateren, waarvan Proclus' Elementatio Theologica het culminatiepunt vormt. Toch is het goed al deze activiteit te onderscheiden van die van Plato zelf. Weliswaar zagen deze filosofen zichzelf als uitleggers van Plato's werk, hun werk ademt toch een heel andere geest, en voor ons zijn er wezenlijke verschillen:

  • Slechts een deel van Plato's werk heeft hun interesse: het politieke aspect van zijn werk, en ook zijn vroege, 'aporetische', dialogen worden niet bestudeerd.
  • De stijl, en dus de manier van filosoferen, verschilt hemelsbreed. We zien bij hen niets terug van Plato's ironie, zijn humor, of zijn tastende manier om met de voorgestelde oplossingen tegelijk ook tegenargumenten op te werpen.


Daarnaast ontleenden de neoplatonisten ideeën aan andere filosofieën, bijvoorbeeld aan de Stoa het idee van de onderlinge verbondenheid van alle delen van het universum, en ook aan Aristoteles hebben ze veel begrippen ontleend.

De verschillen met Plato zijn zo groot, dat men vroeger deze filosofie als voor een groot deel oosters geïnspireerd zag. Een keerpunt in deze was het artikel van E.R. Dodds uit 1928, waarin hij aantoonde dat veel elementen uit deze filosofie wel degelijk terug te voeren zijn op de eerdere Griekse filosofie, vooral op Plato's werk, met name diens Parmenides en Timaeus, en dat men dus oosterse invloed niet nodig heeft als bron om het neoplatonisme te 'verklaren'. Desalniettemin zijn er wel 'externe' elementen aan te wijzen in het Neoplatonisme, met name religieuze (sinds Iamblichus de theurgie), en 'religieuze' teksten als de Chaldeeuwse orakels en de Orphische gedichten kregen in het latere neoplatonisme de status van 'heilige boeken'. Men kwam tegemoet aan een behoefte tot verlossing, één die niet zo'n sterk rationele basis had als bij Plotinus, maar die ook binnen bereik van niet-filosofen lag.

Bron: Wikipedia

Geen opmerkingen:

Een reactie posten